Archeologisch onderzoek Barneveld-Bloemendal: van kaart tot opgraving (1)

Bijna wekelijks lezen we in de krant over bijzondere archeologische opgravingen. Maar hoe weten de archeologen eigenlijk waar ze moeten graven om een grafveld of een nederzetting te vinden? Daar gaat veel vooronderzoek aan vooraf in de vorm van bureaustudies, boringen, veldkarteringen en proefsleuven. Over dit vooronderzoek dat uiteindelijk leidt tot een opgraving lezen we maar weinig. De aard van dit vooronderzoek is niet spectaculair en in de ogen van het publiek de resultaten vaak teleurstellend. Dit onderzoek is echter van essentieel belang. We hebben nu eenmaal geen kristallen bol, maar proberen steeds verder in te zoomen. In deze bijdrage zal ik iets schrijven over deze eerste stappen in het archeologisch proces, waarbij het onderzoek in Barneveld – Bloemendal als voorbeeld wordt gebruikt. Deze bijdrage geeft een vereenvoudigde versie van de werkelijkheid waarbij vanzelfsprekend niet op alle details ingegaan kan worden.Bureau-onderzoek

Afb. 1 Detail van de kaart uit 1870. Een groot deel van het gebied bestond toen nog uit heide.

Voordat ook maar een schop in de grond gaat, wordt eerst een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Daarbij worden onder andere oude vondsten, archeologische beleidskaarten, historische kaarten, bodemkaarten en hoogtekaarten geraadpleegd om een beeld te krijgen van het oorspronkelijk landschap en het gebruik daarvan evenals van de mogelijkheden die dit landschap bood voor bewoning. Door al deze informatie te combineren komt er een beeld uit van de bewoningsmogelijkheden. In archeologische termen spreken we dan van een verwachting. Daarbij is in sommige gebieden de kans op het aantreffen van archeologische resten groter dan in andere gebieden. We weten dat men van oudsher vooral de wat hogere gronden of de randen daarvan opgezocht om boerderijen te bouwen. De lager gelegen delen waren in ieder geval in de Gelderse Vallei grotendeels te nat voor bewoning maar konden wel gebruikt worden als bijvoorbeeld weide- en hooigebieden. De diverse activiteiten in dit laaggelegen gebied lieten jammer genoeg weinig sporen en vondsten achter. 6000 jaar geleden, voorafgaand aan de landbouwers, konden de vroege jagers en verzamelaars tijdens een drogere periode nog een groter deel van het gebied betreden. Zij hadden een voorkeur voor de wat hogere gronden in de nabijheid van beken of open water om hun kamp op te slaan.  Als gevolg van verschillende omstandigheden werd

Afb. 2 Uitsnede van de nieuwe archeologische beleidskaart (wit = lage verwachting, groen =middelhoge en bruin = hoge verwachting).

het zo’n 6000 jaar geleden in de Vallei langzaam natter en waren er nog maar weinig  (droge) plekken over om een boerderij te bouwen (afb. 2).

Nieuwe plannen nieuw archeologisch onderzoek.

In Bloemendal (Barneveld Noord) wordt de komende jaren een nieuwbouwwijk gerealiseerd. De wet schrijft voor dat in die situaties eerst een archeologisch onderzoek moet plaats vinden. In deze bijdrage en volgende wordt hierover bericht. Op basis van een bureauonderzoek is een kaart gemaakt die beter inzicht geeft in de bewoningsmogelijkheden van dit gebied.  Overigens werden op basis van recente inzichten en ter controle ook enkele delen aangewezen om onderzocht te worden die niet op de nieuwe geomorfogenetische kaart voorkwamen (afb. 2 en 3). Deze kaart geeft gedetailleerd de landschappelijke vormen en hun ontstaan weer en is recentelijk in opdracht van de gemeente Barneveld door Raap gemaakt,.

Afb. 3 De op basis van het bureauonderzoek geselecteerde gebieden waar het zwaartepunt voor het booronderzoek ligt.

Hier blijkt iets merkwaardigs aan de hand te zijn. Tien jaar geleden zijn bij de aanleg van een riool meer dan 2000 jaar oude resten van bewoning uit de ijzertijd gevonden. Deze liggen op een flauwe welving van slechts 10 tot 25 hoogte. Normaliter zouden we dit als een te nat gebied beschouwen waar geen bewoning verwacht wordt, maar hier is blijkbaar iets anders aan de hand. Er zijn op twee andere locaties onder vergelijkbare omstandigheden eveneens ijzertijd resten aangetroffen. Daar is echter sprake van een hogere zandrug en aan de voet daarvan zijn bewoningsresten gevonden. Hier is echter alleen sprake van een geïsoleerde lage welving. De vraag is dan natuurlijk of hier boerderijen hebben gestaan of dat hier misschien speciale activiteiten hebben plaats gevonden. Het antwoord hierop zullen we pas na de nog uit te voeren opgraving kunnen geven.

Verkennend booronderzoek

Op basis van het bureauonderzoek (afb. 3) is in samenwerking met de onderzoekbureaus Eckhart Heunks en ARCHOL bv een plan opgesteld voor een verkennend booronderzoek. Daarbij is gebruik gemaakt van een eenvoudige 7 cm boor en een nog smallere boor om op grote diepte tot 3 meter diep te kunnen boren. Doel van dit onderzoek was het landschap nauwkeurig in kaart te brengen en het ontstaan te kunnen begrijpen. Ook was het van belang om te weten in hoeverre de bodem nog intact was of dat deze door agrarische de bodem was verstoord waardoor  eventuele archeologische resten kunnen verdwijnen.  Het eerste geeft een nauwkeurige indruk van de mogelijkheden voor bewoning en het tweede informatie over de kwaliteit ervan. De nadruk bij dit onderzoek lag op de gebieden met een hoge/middelhoge verwachting (bruin/geel op afbeelding 2). Het gebied dat te laag lag werd minder intensief onderzocht. Spannend was natuurlijk of de nieuwe archeologische kaart overeenkomt met de resultaten van het booronderzoek (vergelijk afbeelding 2 en 5).

afb. 4 Op deze kaart zijn de diverse boringen aangegeven. (bron: Heuks / Archol)

Wanneer de resultaten van het booronderzoek worden vergeleken met de bureaustudie zien we wel weliswaar verschillen, maar in grote lijnen komt het kaartbeeld aardig overeen met de landschapskaart (afb. 5). Wel illustreert dit dat verkennend booronderzoek nodig is om een duidelijker beeld te krijgen op plaatsen waar archeologische resten aanwezig kunnen zijn.  Duidelijk wordt dat het grootste deel van de lage welvingen afgeschreven kan worden. Alleen wanneer er sprake is van een wat hogere ligging, samengaand met bodemvorming, is er reden voor alertheid.

Karterend booronderzoek

Het vorige onderzoek was niet op de eerste plaats gericht op het opsporen van archeologische resten maar op de reconstructie van het landschap. Als test werd op de ijzertijd vindplaats een karterend booronderzoek uitgevoerd met een 15 cm boor. Wij wilden weten of een dergelijk vindplaats ook met een dergelijke booronderzoek ontdekt kon worden. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. In verschillende boringen werden kleine fragmentjes aardewerk gevonden die kunnen wijzen op oude bewoningsresten. Over de omvang van de vindplaats, de ouderdom en de aard en kwaliteit kan op basis hiervan echter niets worden gezegd. Om deze vragen te beantwoorden zijn meestal proefsleuven nodig.

Veldkartering

Tijdens het verkennende booronderzoek bleek dat de verstoorde bouwvoor op veel plaatsen gemiddeld maar 35 cm dik was (afb. 4). Onder de bouwvoor zat op veel plaatsen direct de natuurlijke bodem in de vorm van geel zand. Ook wisten omwonenden te vertellen dat er veel grond in de twintigste eeuw werd verplaatst om de natte gronden geschikt te maken voor akkerbouw. Juist op de grens tussen bouwvoor en gele zand kunnen eventuele archeologische resten worden verwacht. Doordat er de afgelopen eeuw veel geploegd is, kan worden verwacht dat ook aan het oppervlak scherven, vuursteen etc. liggen. Vondsten die oorspronkelijk wat dieper lagen komen door het ploegen immers regelmatig aan het oppervlak. Na een regenbui is het dan ook goed zoeken.

Afb. 5 Binnen de bruine en in mindere mate de gele vlakken is de kans op het aantreffen van archeologische resten het grootst. Binnen de rood omlijnde gebieden is een veldkartering uitgevoerd. Op twee locaties zijn voldoende aanwijzingen gevonden voor bewoning (bon Heunks / Archol).

Door middel van een veldkartering, waarbij een aantal mensen op enkele meters van elkaar de beschikbare akkers afliepen, kwamen inderdaad twee vindplaatsen tevoorschijn (afb. 5). Op locatie 1 werden een viertal middeleeuwse scherven gevonden en op locatie 4, de al bekende ijzertijd vindplaats, werden een aantal ijzertijd scherven gevonden. Deze methode bleek dus goed te werken in dit gebied. Bovendien bevinden zich hier ook enkele schaapskooien die onze interesse hebben.

Hoe nu verder?

Door deze onderzoeken weten we nu dat er op twee plaatsen bewoningsresten aanwezig zijn. De eerste vraag is echter wat de kwaliteit van deze resten is en hoe groot de vindplaatsen zijn. Natuurlijk willen we ook weten of het om een boerderij, grafveld, schuur of iets anders gaat en cruciaal is natuurlijk de ouderdom. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen is een proefsleuvenonderzoek nodig. Door de gevolgde stappen in het onderzoek hebben we een goede balans tussen baten en lasten. Een proefsleuvenonderzoek in het gehele gebied zou immers kostbaar zijn geweest en naar verwachting had een dergelijk onderzoek in grote delen geen resultaat gehad. Over de volgende fase, het proefsleuvenonderzoek wordt later bericht.